Niet alle planten en bloemen lenen zich voor het distillatieproces. Bijvoorbeeld de Rosa centifolia, mimosa of de narcis. Deze worden door middel van een oplosmiddel verwerkt. Werd dit in de 18de eeuw gedaan met gebruik van ether. Met alle gevaren die dat met zich meebracht. Met de chemische vooruitgang en veiligheid zijn ze later veelal hexaan en benzeen gaan gebruiken. Deze hebben een groot oplossingsvermogen en zijn vluchtig.
De extractie vindt plaats in een grote roestvrijstalen vaten met een inhoud van minstens 3000 liter. Hierin zijn geperforeerde platen gestapeld waartussen de bloemen en/of planten gestapeld kunnen worden en kan het oplosmiddel er goed tussendoor. Er zijn er ook waar draaiende manden in zitten. Door een ventiel wordt het oplosmiddel toegevoegd. Dan spreken we over macereren. Afhankelijk van het soort plant, zijn tijdsduur en de keuze van het oplosmiddel, worden de planten gespoeld.
Als alle geurstoffen zijn opgenomen in het oplosmiddel, wordt het overige vocht eruit gehaald door een klaarmachine. Daarna vindt er nog een gedeeltelijke distillatie plaats. Op de bodem blijft er een massa over die bestaat uit was, pigmenten en geurmoleculen. Als dit afkomstig is uit vaste planten of mos, zaden, gom, balsem, hars, wortels of zaden, dan noemen ze dit harsachtig. Het heet concrete als het van bloemen afkomstig is. Het harsachtige kan direct gebruikt worden in composities. Concrete moet nog verder verwerkt worden. De substantie is vrij dik en bevat paraffine en was die onoplosbaar zijn in alcohol. Eerst wordt de was eruit gefilterd.
In een pletmachine wordt de overige substantie vele malen gespoeld met alcohol om de geurmoleculen op te lossen. Dan wordt het onder lichte druk gedistilleerd en na het verdampen van de alcohol blijft de absolu: de etherische olie van geurende bloemen en andere aromatische plantendelen in de puurste en meest geconcentreerde vorm over. Het is zeer kostbaar.